Maatschappelijke en politieke thema’s worden tegenwoordig vaak voorgesteld als problemen of uitdagingen van duurzaamheid. Het is een trend die niet zomaar uit de lucht is komen vallen. Ondernemers zijn zich bewust van de publieke perceptie en daarnaast dwingen wetgeving en reglementering hen steeds meer om ‘goed te doen’. Deels valt deze trend te verklaren vanuit de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen en de Agenda 2030, die uitgedragen worden door de Verenigde Naties.
De Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, met daaraan gekoppeld de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals of SDG’s), is een internationaal actieplan gebaseerd op de 5 P’s (People, Planet, Peace, Prosperity en Partnership) waarvoor onze overheden zich engageerden om die mee te realiseren. België heeft er zich dus toe verbonden om op basis van de 17 SDG’s (lees ze allemaal op www.sdgs.be) te werken aan een wereld die “sociaal rechtvaardig, ecologisch veilig en economisch welvarend” is. Een uitzonderlijk grote ambitie die gaat over gezondheid en opleiding, duurzame productie- en consumptiepatronen en last but not least: over fatsoenlijk werk in de vele betekenissen die dat kan hebben!
Met het accepteren van deze doelstellingen erkennen onze politici en captains of industry dat streven naar duurzaamheid inherent gepaard moet gaan met strategieën voor economische groei die beantwoorden aan maatschappelijke behoeften: gezondheid, opvoeding, sociale bescherming, betrouwbare en duurzame werkgelegenheid …
Op zich zijn de SDG’s juridisch niet afdwingbaar, maar ze vormen wel het sturende kader van de aangroeiende internationale, Europese, nationale en zelfs regionale wetgeving waarmee bedrijven en burgers vandaag worden geconfronteerd.
Hoe doet België het?
België is een van de eerste Europese landen die duurzame ontwikkeling heeft opgenomen in zijn Grondwet, en de federale overheden en gewesten hebben elk op hun niveau actieplannen voor duurzame ontwikkeling uitgewerkt. In ons land leidde en leidt dit nog steeds tot een kluwen van maatregelen, visies en plannen, waarvan de coördinatie en verwerkelijking veel te wensen overlaat.
Al de verschillende visies en plannen zijn – na ampel overleg tussen de betrokken regio’s en overheden – uitgemond in een Nationale Strategie voor Duurzame Ontwikkeling (NSDO), waarin alle betrokken partijen hebben beloofd om twee keer per jaar verslag uit te brengen over de uitvoering en vooruitgang ervan. Men engageerde zich daarbij om een brede dialoog aan te gaan met alle actoren: de burger, het middenveld, de privésector, de centrale en lokale overheden, enz.
Zonder overdreven negatief te zijn moet voorlopig gesteld worden dat, alle beleids- en intentieverklaringen ten spijt, ons land (in de meeste uitvoeringsscenario’s die nu op tafel liggen) de meeste SDG’s niet zal realiseren. De prognoses stellen glashelder dat op het gebied van armoede, energie, klimaat en vervoer de doelstellingen die voor 2030 gerealiseerd horen te worden, niet haalbaar zijn. De doelstellingen van de federale beleidsvisie op lange termijn (inzake duurzame ontwikkeling over het aandeel van hernieuwbare energie, de uitstoot van broeikasgassen en het aandeel van het collectief vervoer) zullen evenmin, ook niet tegen 2050, bereikt worden.
De grootste kritiek op het huidige beleid is dat er geen ernstig becijferde doelstellingen worden vastgelegd, wat ook tussentijdse vooruitgangsmeting onmogelijk maakt, en dat er geen enkele maatregel wordt genomen om de bedrijfswereld ertoe te bewegen echt resultaten te boeken.
“Wanneer ondernemingen of sectoren expliciet de SDG’s vernoemen als het kader waarin ze ondernemen, erkennen ze dat hun werknemers en de hun vertegenwoordigende organisaties deze rol te vervullen hebben, en moeten ze dit faciliteren en niet, zoals al te vaak, tolereren of zelfs minimaliseren.”
Toch bieden de SDG’s kansen voor werknemers
Daar waar de bedrijfswereld zich het denkraam van de SDG’s toe-eigende als een “waaier van economische opportuniteiten” en een mooi vehikel ter ondersteuning van reputaties en imago, is het voor de werknemers in de eerste plaats belangrijk om toegang te krijgen tot de door de beleidsmakers voorgespiegelde “duurzame” werkplekken, tot het doenbaar werk, tot correcte verloning en tot de mogelijkheid om een sociaal welvarend bestaan op te bouwen. Voor zichzelf en voor de mensen waarvoor zij instaan. Zij mogen zich niet laten herleiden tot productiemiddelen die ondergeschikt zijn aan de “economische opportuniteiten”. Het is zaak om als volwaardige partners mee in te staan voor de ontwikkeling van de ondernemingen. In die zin dienen SDG’s te worden beschouwd als een instrument dat daarvoor niet alleen de correcte argumentatie aanreikt, maar ook verwijst naar de middelen en de stappen die gezet horen te worden om die belangen te verwezenlijken.
De werknemers en bij uitstek de vakbonden hebben in dat alles een rechtmatige rol te vervullen. Wanneer ondernemingen of sectoren expliciet de SDG’s vernoemen als het kader waarin zij ondernemen, erkennen zij zelfs impliciet dat hun werknemers en de hun vertegenwoordigende organisaties deze rol te vervullen hebben, en horen zij dat in feite te faciliteren en niet, zoals al te vaak, te tolereren of zelfs te minimaliseren. De inzet en inspraak van eenieder die zich hiervoor uitspreekt, dient te worden gerespecteerd. Dit is een simpel inzicht dat volmondig erkend wordt in tal van studies, maar eigenlijk niet wordt erkend in politieke middens en ondernemerskringen.
Het is uiteraard zo dat wij als vakbond in de bedrijven op bepaalde doelstellingen meer directe impact hebben dan op andere. Maar dat neemt niet weg dat het een taak is voor ons om consequent de verbanden en het belang van vaak uiteenlopende doelstellingen te onderlijnen, en een plaats te geven in het algemene denkraam van de SDG’s als pad naar echte duurzaamheid voor de werknemer in onze maatschappij.
Jan Moens & Maresa Le Roux (ACLVB)
Deze tekst verscheen eerder in Vrijuit (september 2018)